2019 Uitgelicht

2019 in vogelvlucht

In de eerste maand van 2019 werd een jubileum gevierd: het baanbrekende Lindenbaum-Cohen-arrest van de Hoge Raad bestond 100 jaar. Op de ‘verjaardag’ werd een gezamenlijk symposium aan deze uitspraak gewijd, georganiseerd door de Universiteit Leiden, de Universiteit van Amsterdam en de Hoge Raad. De afsluiting van dit symposium vond plaats bij de Hoge Raad. Ter ere van het jubileum hebben medewerkers van de Hoge Raad een mini-opera ‘NJ 1919, p. 161’ uitgevoerd die speciaal voor deze gelegenheid was geschreven. Deze feestelijke dag haalde uitgebreid het nieuws. De Volkskrant woonde een repetitie van het koor bij en schreef daar een artikel over en het programma Buitenhof ging in gesprek met president Maarten Feteris, die de mini-opera componeerde.

Het arrest Lindenbaum-Cohen gaat over de onrechtmatige daad. De Hoge Raad oordeelde in het arrest dat niet alleen handelingen in strijd met de wet maar ook handelingen die ingaan tegen de maatschappelijke zorgvuldigheid als onrechtmatig kunnen worden aangeduid. De betekenis van het ongeschreven recht werd hierdoor aanzienlijk versterkt. Met name in de aanloop naar de uitspraak vonden hierover verhitte discussies plaats (zie onder meer A.P.Th. Eyssell, ‘Het wetsvoorstel omtrent de onregtmatige daad en de regtszekerheid’, in Rechtsgeleerd magazijn Themis, nr. 72, 1911, pag. 568-617 en de NJ Vooraf van advocaat-generaal Ton Hartlief d.d. 7 januari 2020). Door sommigen werd gevreesd voor een civielrechtelijke ramp en onaanvaardbare consequenties voor de economie wanneer maatschappelijke onzorgvuldigheid tot onrechtmatigheid kon leiden. Gaf dit de rechter niet een te grote toetsingsvrijheid? De uitspraak is hoe dan ook van groot belang geworden voor de rechtsontwikkeling in ons land. Tegenwoordig is het door de Hoge Raad geformuleerde onrechtmatige daad-begrip in de wet vastgelegd. Tot op de dag van vandaag speelt het een belangrijke rol in de (juridische) samenleving.

Het jaar 2019 werd afgesloten met het arrest van de Hoge Raad in de klimaatzaak Urgenda dat, net als het arrest Lindenbaum-Cohen een eeuw daarvoor, voor stevige discussie heeft gezorgd, onder meer ook over de rol van de rechter. Het gaat daarbij vooral over de rol van de rechter in verhouding tot die van de wetgever in een democratische rechtsstaat. In de zaak Urgenda zijn aan de Hoge Raad complexe juridische en principiële kwesties met een grote maatschappelijke impact voorgelegd. Vraagstukken waarin een knoop moest worden doorgehakt. De rechter ontkomt daar niet aan, hij mag immers niet weigeren om recht te doen; dat was al zo ten tijde van het arrest Lindenbaum-Cohen en is in 2019 nog steeds zo. Honderd jaar rechtsontwikkeling laat zien dat de hoogste rechter steeds te maken heeft gehad met principiële zaken die aanliggen tegen een scheidslijn tussen rechterlijke en wetgevende bevoegdheden. Zaken waarin de rechter soms rechtsvormende uitspraken heeft gedaan die grote maatschappelijke invloed hebben gehad.

De rol van de rechter in de samenleving en zijn positie binnen de trias politica zijn de afgelopen honderd jaar echter wel verder ontwikkeld. Verschillende nationale en internationale ontwikkelingen hebben daarvoor gezorgd. Er is een toename van internationaal recht dat boven het nationale recht gaat. Hierdoor moet de rechter steeds vaker de toepassing van nationale wettelijke voorschriften aan bepalingen uit internationale verdragen toetsen. Zo zijn er diverse rechtstreeks werkende mensenrechtenverdragen tot stand gekomen waarvan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (het EVRM) het meest bekend is. Ook het EU-recht heeft grote invloed op het werk van de rechter. Tegelijkertijd is de hoeveelheid nationale wet- en regelgeving de afgelopen jaren sterk toegenomen. In die wet- en regelgeving zijn steeds vaker welbewust open normen opgenomen die door de rechter moeten worden ingevuld of waarvan bestuurlijke invulling noodzakelijk is, die vervolgens door de rechter kan worden getoetst op rechtmatigheid. Verder zijn er verschillende voorbeelden van situaties waarin de wetgever ervoor heeft gekozen om de ontwikkeling van het recht door de rechter af te wachten voordat nieuwe wetten worden gemaakt. De bepaling van de grenzen van toelaatbare euthanasie is zo’n voorbeeld. Bovendien is de mondigheid van de burger, al dan niet in collectiviteit, groter dan ooit en zijn de mogelijkheden van individuele rechtsbescherming gegroeid. Er wordt daardoor ook vaker een beroep op de rechter gedaan. Dit zijn ontwikkelingen die van invloed zijn (geweest) op de verdere ontwikkeling van de positie en de taak van de rechter.

De civiele kamer van de Hoge Raad heeft in 2019, naast de zaak Urgenda, ook andere principiële en belangwekkende uitspraken gedaan, zoals in de zaken van de ‘Mothers of Srebrenica’, de Groninger gaswinning, de rookruimtes in de horeca en de aansprakelijkheid van de politie in verband met het schietdrama in winkelcentrum ‘de Ridderhof’ in Alphen aan den Rijn. De strafkamer deed uitspraak in het liquidatieproces Passage waarin de kroongetuigenregeling centraal stond en in twee zaken waarin de politie gebruik maakte van een undercovermethode die ook wel de mr. Big-methode wordt genoemd. En de belastingkamer deed uitspraak in de zogenoemde box-3 zaken. Al deze zaken worden in dit jaarverslag in de desbetreffende rubrieken van de kamers uitgebreider toegelicht. Het zijn slechts enkele markante zaken van de vele in 2019 gewezen arresten van de Hoge Raad die via www.rechtspraak.nl te raadplegen zijn.

Dat uitspraken van de rechter en in het bijzonder van de Hoge Raad als hoogste rechter in de samenleving leiden tot vragen, discussie en kritiek, is op zichzelf positief. Het is ook niet verwonderlijk omdat in dergelijke zaken waarin rechtsontwikkeling plaatsvindt altijd argumenten vóór en tegen de gekozen lijn te vinden zijn. Het zijn niet voor niets de meest controversiële zaken die vaak tot bij de hoogste rechter komen. Dat hierover discussie plaatsvindt is ook een positief teken omdat het laat zien dat het recht leeft, dat het recht een fundamenteel onderdeel is van onze samenleving en van onze democratische rechtsstaat en omdat zo’n discussie kan bijdragen aan de verdere ontwikkeling van het recht.

Het is van belang in die discussie oog te houden voor het fragiele evenwicht binnen de democratische rechtsstaat. We hoeven niet ver over onze landsgrenzen te kijken om ervan te worden doordrongen hoe belangrijk het is dat we zorgvuldig omgaan met de kostbare verworvenheid van die democratische rechtsstaat. Evenwicht daarbinnen tussen de onderscheiden staatsmachten is van belang voor het functioneren van de samenleving, voor de erkenning van ieders verantwoordelijkheid en zeker ook voor het vertrouwen van de burger in die rechtsstaat. De checks and balances tussen de staatsmachten kunnen in de loop van de tijd en onder invloed van de politieke, maatschappelijke en juridische ontwikkelingen dynamiek vertonen, maar onderling respect van de drie staatsmachten voor elkaars verantwoordelijkheid hoort een vanzelfsprekende constante waarde te zijn. Als een van die machten te zeer de overhand krijgt en het vertrouwen in een of meer andere staatsmachten ondermijnt, verdwijnt het genoemde evenwicht en dreigt er een ongecontroleerde concentratie van macht te ontstaan. Daarmee komt het karakter van een land als rechtsstaat in gevaar.

Bij gescheiden machten komt respect onder meer tot uitdrukking in de onderlinge contacten tussen die machten. Gelukkig zijn die contacten in Nederland goed en constructief en is er sprake van onderling vertrouwen. Zo hecht de Hoge Raad veel waarde aan de jaarlijkse overleggen met de Vaste commissies van Justitie en Veiligheid van de Eerste en Tweede Kamer, het goede contact met de regering en tal van formele en informele contacten met de andere instituties in onze maatschappij.

In dit hoofdstuk ‘2019 in vogelvlucht’ mag niet onvermeld blijven dat 2019 het jaar was waarin de huidige president aankondigde dat hij zijn functie per 1 november 2020 ter beschikking stelt. Op die datum verstrijkt de termijn van 6 jaar waarin de president van de Hoge Raad ten hoogste die functie vervult. De Hoge Raad kent een Protocol van de procedure om te komen tot een aanbeveling ten behoeve van de voordracht tot benoeming van een nieuwe president van de Hoge Raad der Nederlanden. Dit protocol schrijft voor dat de zittende president tenminste een jaar voor de beoogde datum van het verstrijken van zijn zittingstermijn de leden van de Hoge Raad daarvan in kennis stelt. Dat heeft de president dan ook tijdig, in 2019, gedaan. Hierdoor is het mogelijk de procedure voor de opvolging op tijd in gang te zetten.