Parket

Aanwijzen gerecht voor strafvervolging van rechters en leden Openbaar Ministerie

De procureur-generaal behandelt ook verzoeken van het Openbaar Ministerie (OM) om aanwijzing van een gerecht voor de vervolging en berechting van rechters en leden van het OM (artikel 510 Wetboek van Strafvordering). De regeling strekt ertoe te voorkomen dat een rechterlijk ambtenaar die wordt verdacht van een strafbaar feit, door zijn eigen gerecht wordt berecht. In deze zaken adviseert de procureur-generaal de Hoge Raad over de vraag of een ander gerecht moet worden aangewezen en doet hij een voorstel voor de aan te wijzen rechtbank.

In 2019 zijn 5 verzoeken tot aanwijzing van een gerecht behandeld. In alle vijf de gevallen heeft de Hoge Raad een gerecht aangewezen waar de eventuele vervolging en berechting zullen plaatshebben.

Het eerste verzoek betrof een raadsheer aan wie bij strafbeschikking een geldboete was opgelegd wegens overtreding van artikel 72 Wet personenvervoer. De raadsheer zou bij een spoorwegovergang de overweg zijn overgelopen terwijl de overwegbomen nog deels gesloten waren en de rode knipperlichten nog in werking waren. De betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de strafbeschikking en daarbij kenbaar gemaakt dat zij rechterlijk ambtenaar was. Daarop heeft het OM het verzoek tot aanwijzing van een gerecht ingediend.

Het tweede verzoek betrof de in het hoofdstuk ‘Schorsing en ontslag van rechters’ genoemde rechter tegen wie een strafrechtelijk onderzoek was gestart wegens verdenking van bedreiging in de familiaire sfeer.

Het derde verzoek betrof een aangifte door een advocaat, namens zijn cliënt, tegen een strafrechter en een griffier die zich bij de behandeling van de zaak schuldig zouden hebben gemaakt aan een strafbaar feit. De strafrechter en de griffier zouden valsheid in geschrift hebben gepleegd door in het proces-verbaal van de zitting op te nemen dat het onderzoek ter terechtzitting werd geschorst terwijl dat volgens de aangever niet was uitgesproken door de rechter. De vraag deed zich voor of de griffier kon worden aangemerkt als rechterlijk ambtenaar in de zin van artikel 510 Sv. De Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) geeft een opsomming van de ambtenaren die moeten worden aangemerkt als rechterlijk ambtenaar; de griffier komt niet voor in die opsomming. De procureur-generaal concludeerde dat het niet nodig was het begrip rechterlijk ambtenaar in de zin van artikel 510 Sv ruimer uit te leggen dan het begrip rechterlijk ambtenaar in de zin van de Wet RO. Artikel 510 Sv bepaalt namelijk dat de aanwijzing door de Hoge Raad ook geldt voor de medeverdachte van de rechterlijk ambtenaar. De griffier werd door de Hoge Raad aangemerkt als medeverdachte van de rechter zodat de aanwijzing ook voor haar gold.

Het vierde verzoek betrof de in het hoofdstuk ‘Schorsing en ontslag van rechters’ genoemde rechter die onder invloed van alcohol een auto had bestuurd.

Het vijfde verzoek betrof wederom een aangifte door een advocaat, namens zijn cliënten, tegen een rechter die zich bij de behandeling van de zaak schuldig zou hebben gemaakt aan strafbare feiten. In dit geval was de aangifte gericht tegen een kinderrechter. De cliënten hadden de kinderrechter gewraakt omdat zij meenden dat die partijdig was. De wrakingskamer verklaarde de cliënten niet-ontvankelijk omdat het wrakingsverzoek was ingediend nadat de kinderrechter mondeling einduitspraak had gedaan. Vervolgens deden de cliënten aangifte tegen de kinderrechter: zij zou valsheid in geschrift en/of meineed hebben gepleegd door te vermelden dat zij al mondeling uitspraak had gedaan op het moment dat zij werd gewraakt, hetgeen volgens de cliënten in strijd was met de waarheid.

Een verzoek dat in het jaar 2018 was behandeld door de procureur-generaal maar waarover de Hoge Raad in 2019 uitspraak heeft gedaan, ging over de vraag of de regeling van artikel 510 Sv van toepassing is op officieren van justitie bij het functioneel parket; deze officieren zijn niet aangesteld bij één specifiek gerecht. De procureur-generaal concludeerde dat ook ten aanzien van dergelijke officieren een gerecht moet worden aangewezen voor de vervolging en berechting. De Hoge Raad besliste overeenkomstig en wees in het desbetreffende geval de rechtbank Den Haag aan. (HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:76).