2019 Uitgelicht

Kerntaken Hoge Raad

In onze rechtsstaat is de rechterlijke macht een van de overheidsmachten, naast de wetgevende en uitvoerende macht. De evenwichtige combinatie van deze drie staatsmachten wordt de trias politica genoemd. De wetgever zet de grote lijnen uit, die de uitvoerende macht in de praktijk brengt. De rechter hakt in de hem voorgelegde individuele zaken de knoop door, interpreteert daarbij waar nodig de geldende regels en draagt zo (ook) bij aan de ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft daartoe binnen de rechterlijke macht een belangrijke en verantwoordelijke rol. Dat is de rol van hoogste rechter in civiele, straf- en belastingzaken. De kern van de maatschappelijke taak die de Hoge Raad heeft, is het bevorderen van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid en het bieden van individuele rechtsbescherming.

De Hoge Raad streeft ernaar om zijn beslissingen in een concrete zaak waar mogelijk zo te formuleren dat niet alleen de partijen in die zaak maar ook andere mensen in vergelijkbare gevallen weten waar ze aan toe zijn. Dat biedt de praktijk, de samenleving, (rechts)zekerheid en het voorkomt nieuwe geschillen. Bij belangrijke maatschappelijke vraagstukken, waarvoor nog geen duidelijke regels bestaan of waarbij over bepaalde regels onduidelijkheid bestaat, is het soms de Hoge Raad die een knoop moet doorhakken. Dit heet rechtsontwikkeling.

De laatste jaren is de Hoge Raad rechtsontwikkeling in steeds sterkere mate als zijn kerntaak gaan zien. Daarover bestaat ook zorg. Zorg dat deze focus op rechtsontwikkeling ten koste zou gaan van de individuele rechtsbescherming. Rechtsbescherming wordt daarbij tegenover rechtseenheid en rechtsvorming gesteld.

Enkele voorbeelden:

Twitter:
Peter Souren (@petersouren) November 16, 2019
De @HogeRaad is al jaren nauwelijks geïnteresseerd in rechtsbescherming in individuele zaken. Het voortbouwend appel maakt dat hoven nauwelijks nog zelfstandig onderzoek doen. Onderzoek in eerste aanleg dus doorslaggevend. Is dan nog sprake van een eerlijk proces ex art. 6 EVRM?

Website: https://avdrlegalflix.nl/rechtsontwikkeling-en-rechtsbescherming-in-civiele-cassatiezaken/
Uit interview FD 8 november 2019: https://fd.nl/weekend/1322885/topadvocaat-we-zijn-al-gezwicht-voor-geweld

De rol van cassatierechter brengt mee dat het algemene belang bij rechtseenheid en rechtsvorming in zijn rechtspraak een heel belangrijke plaats inneemt. De algemene lijnen die daarmee worden uitgezet raken de rechtsbescherming van veel meer mensen dan de betrokkenen in een geding. De Hoge Raad beslist bovendien in elke concrete zaak binnen de grenzen van zijn juridische taak als cassatierechter over die punten die in die zaak naar voren worden gebracht. Dat is per definitie individuele rechtsbescherming: het geven van een beslissing over de rechten en plichten van de betrokkenen in het voorliggende geval. De Hoge Raad zegt nooit dat hij niet beslist omdat de zaak juridisch niet interessant is. Rechtsbescherming is er, zo bezien, altijd geweest bij de Hoge Raad en is ook nooit uit beeld gegaan. Wel komt het nogal eens voor dat als de Hoge Raad in een strafzaak beslist dat de verdachte niet over een bepaald recht beschikt, die beslissing in kritische reacties wordt gezien en gepresenteerd als een tekort aan rechtsbescherming. Maar dan gaat het alleen om de inhoudelijke waardering van de beslissing. De Hoge Raad heeft in zo’n geval wel gedaan wat hij moest doen: een beslissing geven over het concrete, individuele geval na een toetsing van de ingediende cassatieklachten. Dat is de rechtsbescherming die de Hoge Raad – net als elke andere rechter – biedt.

Het perspectief van rechtsvorming is vooral van belang voor de motivering van de uitspraken van de Hoge Raad. Hoe groter het belang van een beslissing voor andere zaken, des te meer werk de Hoge Raad pleegt te maken van de motivering van die beslissing. Bij sommige beslissingen die van geen belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, mag de Hoge Raad daarentegen op grond van artikel 80a of 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie van een inhoudelijke motivering afzien, en dat doet hij ook regelmatig. Dit betreft gevallen waarin het cassatieberoep ongegrond is of waarin de betrokkene duidelijk onvoldoende belang heeft bij dat beroep. De bescherming van diens rechten komt met dergelijke beslissingen dan ook niet in gevaar. Het gaat dan ook om twee te onderscheiden aspecten: rechtsbescherming door beslissen en rechtsvorming door motiveren. Ook in gevallen waarin hij geen inhoudelijke motivering voor zijn beslissing geeft, heeft de Hoge Raad de zaak wel inhoudelijk beoordeeld. In een uitspraak in 2019 van de strafkamer van de Hoge Raad over afdoening van zaken met toepassing van artikel 80a en 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie is dit nog eens benadrukt (HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1732). Rechtsbescherming staat dus alles behalve op het tweede plan. Ook in zaken waarin klachten van een verdachte niet slagen, wordt evenzeer aan rechtsbescherming gedaan. Het is de beoordeling op basis van juridische criteria, niet de al dan niet gunstige uitkomst voor de betrokkene, waaruit de kern van de rechtsbescherming bestaat.

Ter illustratie volgen hierna uit elk rechtsgebied een of meer uitspraken uit 2019 waarin sprake is geweest van individuele rechtsbescherming door de Hoge Raad zonder dat daarbij grootse rechtsvormende bewegingen in gang zijn gezet.


Civiel recht

Het slecht lopende dressuurpaard
Wie een zaak koopt waarmee na aflevering iets mis blijkt te zijn, moet daarover volgens art. 23 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek “binnen bekwame tijd” bij de verkoper klagen. Als de koper een consument is, gaat die bekwame tijd pas lopen nadat de koper het gebrek heeft ontdekt.

De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat het hof deze regels verkeerd had toegepast. Het ging om de koop van een paard. Voorafgaand aan de aflevering was het paard door een dierenarts gekeurd. Daarbij was een foto gemaakt. Volgens de keuringsarts waren er geen afwijkingen. Na de aflevering bleek het paard moeilijk te lopen. De kopers schakelden eerst een paardenmasseur in. De klachten gingen echter niet over. Na een aantal maanden lieten zij een dierenarts naar het paard kijken. Die zag dat er mogelijk al afwijkingen stonden op de foto die voorafgaand aan de aflevering was gemaakt. De kopers spraken toen de verkoper aan. Die betoogde onder meer dat de kopers eerder hadden moeten klagen. Het hof oordeelde dat de verkoper daarin gelijk had. Doordat de kopers de gebreken niet tijdig hebben gemeld, had de verkoper niet de mogelijkheid het paard meteen te (laten) onderzoeken. Hij kon zich daardoor ook geen oordeel vormen over de klachten en geen maatregelen adviseren.

Volgens de Hoge Raad kon deze beslissing van het hof niet in stand blijven. Het hof mocht niet zomaar oordelen dat de kopers al na de behandeling door de paardenmasseur op basis van de keuringsfoto die bij de aankoop was gemaakt, wisten dat het paard ten tijde van de aflevering een gebrek had. De kopers hadden namelijk aangevoerd dat dit aan hen pas duidelijk werd toen de dierenarts die foto bekeken had. Het hof had op dat argument in moeten gaan.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof. Een ander hof moet gaan onderzoeken of het paard bij de aflevering al een gebrek had dat het op grond van de koopovereenkomst niet mocht hebben.

ARREST
HR 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:228


Strafrecht

Beroep op noodweer van een visueel gehandicapte die werd lastig gevallen door groepje jongens ontoereikend gemotiveerd verworpen
In deze zaak ging het over een zware mishandeling gepleegd door een jongen met een visuele handicap. De jongen stond te wachten op zijn moeder op het station Zaandam omdat hij door zijn handicap zelf de weg niet kon vinden. Tijdens het wachten werd hij lastig gevallen door een groepje van 3 jongens waarop de jongen met een mes in de arm van een van de 3 jongens stak. Het gerechtshof verwierp in hoger beroep het beroep op noodweer(exces) en veroordeelde de verdachte wegens zware mishandeling. Het hof overwoog dat uit verklaringen van de getuige(n), verdachte en slachtoffer niet kon worden afgeleid dat sprake was van ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf of goed van verdachte wat nodig is voor een geslaagd beroep op noodweer(exces). Dat oordeel vond de Hoge Raad niet begrijpelijk, gezien de verklaring van een getuige over lastig vallen en aan de arm zitten van de visueel gehandicapte verdachte. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug om opnieuw te worden behandeld.

ARREST
HR 12 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:209

Twijfel over daderschap accentueert het belang van verdediging bij het horen van getuigen
In deze zaak ging het om het volgende. Op 3 juni 2015 heeft de douane op een transportterrein van een B.V. een lading goederen, bestaande uit drie pallets met daarop 36 dozen, in beslag genomen en naar het NFI gestuurd voor sporenonderzoek. Uit dit onderzoek bleek dat de bemonsterde pakketten de stof amfetamine bevatten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het opdracht geven voor het transport van deze lading. Het gerechtshof kwam tot een bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld voor onder meer het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 1.447 kilogram amfetamine en kreeg 7 jaar gevangenisstraf opgelegd. De verdachte ging tegen deze uitspraak in cassatie. Een van zijn cassatieklachten betrof de afwijzing van getuigenverzoeken door het hof. De verdediging van de verdachte verzocht tijdig om 13 getuigen te horen omdat (i) diverse onduidelijkheden bestonden over de vraag of de door een of meerdere getuigen aangewezen pallets de door de verdachte aangeboden lading betroffen en of het door het NFI onderzochte materiaal afkomstig was van de door de verdachte aangeboden lading en (ii) die onduidelijkheden niet werden weggenomen door stukken met betrekking tot de gang van zaken rond het aantreffen van en onderzoek aan de betreffende pallets, dozen en monsters en het onderzoek daaraan. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het verzoek om een getuigenverhoor heeft afgewezen nu er twijfel was of de door de getuige(n) op het terrein van het transportbedrijf aangewezen pallets waarin de 1447 kg amfetamine werd aangetroffen de door verdachte aangeboden lading betroffen. Kernpunt in dit arrest: bij twijfel over de toedracht is het belang van de verdediging om getuigen te horen in beginsel sterk.

ARREST
HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1485


Belastingrecht

Eigenaar is belanghebbende in beroep van huurder tegen WOZ-beschikking sociale huurwoning
De vaststelling van de waarde van onroerende zaken op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) is niet alleen van belang voor de heffing van onroerende zaakbelasting door gemeenten. De waardevaststelling is ook van betekenis geworden voor de uitvoering van niet-fiscale regelingen. Dit brede(re) gebruik van de WOZ-waarde leidt nog wel eens tot onduidelijkheden.

In de zaak in kwestie gaat het om de vaststelling van de waarde van een sociale huurwoning. De huurder van die woning was het niet eens met de aan hem gerichte en toegezonden beschikking waarbij de WOZ-waarde is vastgesteld. De hoogte van de WOZ-waarde is namelijk ook van invloed op de maximaal te betalen huur.

In belastingzaken geldt dat alleen degene aan wie de WOZ-beschikking is gericht tegen die beschikking bezwaar kan maken en vervolgens beroep bij de belastingrechter kan instellen. Bij een sociale huurwoning is de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte van toepassing is. In zo’n geval kan ook de eigenaar/verhuurder belang hebben bij een procedure van de huurder over de WOZ-waarde tegen een aan de huurder gerichte beschikking, dit vanwege de mogelijke invloed van die beschikking op de te betalen huur. Het kan ook zijn dat de eigenaar/verhuurder zelf procedeert over de WOZ-waarde. In dat geval kan ook de huurder belang hebben bij de uitkomst van die procedure, bijvoorbeeld in verband met de maximale huur voor de woning. De belangen van de eigenaar/verhuurder en de huurder zijn in deze situaties tegengesteld.

In de zaak in kwestie, waarin de huurder de WOZ-waarde omlaag wilde hebben, hebben rechtbank en hof de eigenaar/verhuurder in de gelegenheid gesteld in deze procedure deel te nemen, kennelijk met toepassing van artikel 8:26 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierin is onder meer bepaald dat de bestuursrechter belanghebbenden uit eigen beweging, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, in de gelegenheid kan stellen aan de procedure deel te nemen. Deze bepaling is niet van toepassing verklaard op de cassatieprocedure bij de Hoge Raad in belastingzaken. Dat zou kunnen meebrengen dat in dit geval de eigenaar/verhuurder niet in de gelegenheid is om zijn belangen in deze procedure te behartigen door uit te leggen waarom het cassatieberoep van de huurder naar zijn oordeel ongegrond is.

De Hoge Raad overwoog in zijn arrest het volgende. In het Besluit huurprijzen woonruimte is onder meer bepaald dat de vaststelling van de WOZ-waarde mede van belang kan zijn voor het vaststellen van de maximale huurprijs. Toen de wetgever het Besluit invoerde is niet ingegaan op de gevolgen van een procedure van de huurder voor de verhuurder/eigenaar en vice versa. De Hoge Raad vond hierin aanleiding om in de zaak in kwestie de eigenaar/verhuurder toch gelegenheid te bieden aan de cassatieprocedure deel te nemen. 

ARREST
HR 13 september 2019, ECLI;NL:HR:2019:1315